Hoofdstuk 1
Hoofdstuk 1
20 juli 1987
Jullie zijn hier allemaal
enkel met één reden:
je de Waarheid te realiseren
en opnieuw Thuis te komen.
“Gaat het goed met je?” vraagt Kendra.
“Huh?” Ik draai even mijn hoofd om en kijk haar aan, en dan kijk ik even zo snel weer weg. “Ja hoor, het gaat prima met me” mompel ik lauwtjes, terwijl ik terug zink in de bank, mijn voeten rustend op de rieten kist die als koffietafel dienst doet.
Voorover leunend vanuit haar positie naast mij pakt Kendra haar mok met thee en neemt een trage slok, dan pauzeert ze met de mok tussen haar handen. “Weet je zeker dat het goed met je gaat?”
Ik wil er niet over praten. Ja, wel. Nee, niet. Ik ben de hele dag al afgeleid. Met tegenzin realiseer ik me dat televisie kijken het toch niet doet verdwijnen. De technologie heeft me weer in de steek gelaten.
“Ik had een, eh, nogal interessante ervaring gedurende de meditatie vanochtend. Het houdt me een beetje bezig.”
“Een beetje? Dat is zwak uitgedrukt! Je bent hier nog niet echt aanwezig geweest sinds je lichaam een uur geleden de deur binnen wandelde!” Ze zet haar mok neer en leunt achterover, een beetje gedraaid, zodat ze me recht aan kan kijken. Ze gaat dit niet laten rusten.
Ik zucht, ontspan mijn schouders en ga terug naar de herinnering van wat er vanochtend gebeurde.
Even kijken. Het strijkijzer is ingeplugd, en terwijl dat opwarmt snel ik even de keuken in om mijn ochtend smoothie te maken. Een beetje sap, een beetje yoghurt, twee eieren, een vleugje vanille, een grote banaan en twee eetlepels spirulina. Ik druk op de knop van de blender en in een oogwenk is het geheel donkergroen.
“Ah, één van de heerlijke pleziertjes van het leven,” denk ik. Een paar slokken later is het pleziertje verdwenen.
Ik controleer het strijkijzer en frons. Het is nog steeds niet warm genoeg. Nou, dan kan ik even checken of alles in mijn tas zit. Papieren? Check. Pen? Check. Bril? Check. Pepermuntjes? Waar zijn ze? Waarom zijn mijn pepermuntjes altijd op? Woont er een pepermuntjesmonster in mijn tas?
Ik haal mijn schouders op, doe mijn tas dicht en zet hem in de hal. Ik zal niet te dichtbij komen wanneer ik iemand spreek vandaag. Eindelijk is het strijkijzer klaar, en na een paar minuten trek ik een bijna perfect gestreken overhemd aan. Knoopjes zijn dicht en de slippen in de broek gestopt en terwijl ik naar de slaapkamer loop om een stropdas te pakken, gebeurt het.
Uit het niets en zonder enige reden krijg ik een plotselinge impuls om te mediteren. De kracht van die gedachte is zo enorm dat het me letterlijk de pas doet inhouden.
Uiteindelijk lukt het me te herstellen en mijn enige reactie is: “dit is absurd. Ik hol niet zo heen en weer omdat ik zoveel tijd heb.” Desondanks houdt de gedachte aan (als je een gevoel dat door je hele lichaam resoneert en tegelijkertijd als een stem van alle kanten lijkt te komen, een ‘gedachte’ kunt noemen).
De ervaring is zo krachtig dat mijn prioriteiten plotseling switchen terwijl ik terugloop naar de woonkamer en op de bank neerplof. Ik kruis mijn benen onder me en kijk nog een moment uit het raam naar het water van Puget Sound, waar een tanker langzaam voorbij Vashon Island vaart.
“Echt, dit is absurd”. De stem van de rede is zachter nu en doet nog een laatste poging om mijn aandacht te winnen.
Ik begin te ademen, zacht, voorzichtig en ritmisch. Na een poosje sluiten mijn ogen zich op natuurlijke wijze en ben ik me steeds meer bewust van de grote hoeveelheid gedachten die door mijn hoofd tollen en tuimelen. Eerst lijken ze me te verzwelgen, ze roepen voor een moment emoties op, waardoor nog meer gedachten opkomen. Langzaam word ik steeds meer de getuige van al dit gedoe in mijn hoofd, laat de gehechtheid aan de inhoud los, en rust meer en meer in het gewaarzijn zelf.
Er ontstaat nu een toenemend gevoel van vrede, van verzachting, als onrustige golven die samensmelten in een uitgestrekte, stille zee. De gedachten worden minder en minder totdat er alleen stilte is. Mijn adem is nauwelijks waarneembaar, de zee van bewustzijn is kalm, helder, leeg. Dat de meditatie ervaring is teruggebracht naar het psychologische mechanisme van ‘ontspanningsreactie’ door de ‘God van de wetenschap’ betekent weinig vergeleken bij het gevoel van deze fabelachtige ervaring. Het is het meest natuurlijke van het meest natuurlijke.
Volmaakte stilte begint plaats te maken, maar niet voor de gebruikelijke terugkeer van gedachten. Vanuit de leegte verschijnt een zacht, gouden licht, als een ster zo klein als een speldenprik in het duister van de nacht. Het groeit moeiteloos, gestaag, het breidt zich meer en meer uit, het komt dichter en dichterbij, totdat het mijn innerlijke gezichtsveld volledig vult, totdat het mijn hele wezen doordringt, totdat er niets is buiten dit hemelse licht.
Kendra heeft intens aandachtig geluisterd naar mijn beschrijving van de ervaring.
“Dat is het, Kendra. Ik weet dat het waarschijnlijk clichématig klinkt, maar dat is het.”
Ze heeft een verbijsterde blik op haar gezicht, dus ze hoeft niets te zeggen.
“Ik bedoel, die plek, dat gevoel. Als ik dat gevoel en die plek altijd kon ervaren hoefde ik nergens anders meer naar toe, was er niets meer om naar te streven en hoefde ik niets of niemand meer te worden. Is het zinnig wat ik vertel?”
Waarom lacht ze? Waarom glinsteren haar ogen?
“Oh, Marc! Dat is prachtig!” Kendra ontspant een beetje en gaat verder: “Je bent erg gezegend weet je?”
Haar uitspraak maakt me stil en ik staar haar een hele tijd aan.
“Gezegend? Kendra….”
“Marc”, onderbreekt ze me, “weet je wel hoeveel mensen in de wereld heel blij zouden zijn als ze die staat konden ervaren? Jij bent degene die een bibliotheek vol boeken heeft over elke cultuur, elk filosofisch perspectief, elke religie. Jij weet dat, ten diepste, ze allemaal in hun eigen termen dit soort ervaring beschrijven.”
Ze heeft duidelijk gemist waar het over gaat. Waarschijnlijk omdat ik iets omzeilde toen ik mijn verhaal vertelde. Ik merk nu dat mijn ademhaling versnelt en ik meer spanning voel in mijn kaak.
Kendra is stil, maar haar ogen zijn strak op mij gericht, zich in stilte afvragend waarom ik zo weinig enthousiasme laat zien. Ik kan mezelf niet langer inhouden en verbreek de stilte. “Het is zo dat, eh, welnu, er was een beetje meer aan de hand.”
“Meer aan de hand? Wat was er meer aan de hand? Marc,” vraagt ze smekend, “wat is er meer aan de hand?”
“Kendra”, Ik stop even en draai me om, om haar aan te kijken. “Beloof je hier niets van te zeggen?”
“Je zult nooit meer in staat zijn iets te zeggen als je het niet opbiecht,” roept ze uit, en ze port me liefdevol, maar niet zachtzinnig in de ribben.
Ik kijk weg, niet naar iets in het bijzonder, maar meer terug naar een herinnering waarvan ik op een of andere manier weet dat die altijd zo helder zal blijven.
“Ik opende mijn ogen en de speldenprik van licht was precies in het midden van de kamer. Vanuit het centrum van dat licht begon een vorm te verschijnen, een beeld van iemand. Het leek alsof die gekleed was in een lang, stralend soort gewaad. De vorm begon naar mij toe te glijden, en werd steeds duidelijker en toch identiek aan het Licht waaruit het ontsprong.”
Ik begin me meer op mijn gemak te voelen bij het delen van deze ervaring. Ik draai me om en kijk Kendra aan. “Naarmate de vorm dichterbij kwam herkende ik hem plotseling. Het was alsof een vriend die je jarenlang niet hebt gezien de hoek om kwam en op het moment dat je hem ziet weet je wie het is zonder te vragen, zonder enige overweging. Maar in dit geval was het ook zo dat ik hem niet herkende met mijn fysieke ogen. Klink dat logisch?”
Kendra’s gezicht onthult haar antwoord: overeenstemming, aanvaarding – het stelt me in staat om door te gaan.
“Hij kwam steeds dichterbij, ik voelde een toenemende intensiteit van energie, als golven van vreugde en warmte totdat ik alleen nog zijn ogen kon zien. Zijn ogen schenen dwars door me heen te kijken en het leek alsof ik erin oploste, in die ongelofelijk vredige ogen.”
Ik pauzeer, niet zeker of ik door zal gaan, maar Kendra laat me niet ophouden. Haar uitdrukking is nieuwsgierig. Ze kijkt me even vorsend aan.
Shit, nu kan ik geen kant meer op. Ik heb deze blik vaker gezien. Ze zal me niet laten gaan voordat ik alles heb opgebiecht.
“En, verder?”
“Hij communiceerde met me, of tegen me, denk ik.”
“En?” Ze laat me niet eens op adem komen. “Wat zei hij?”
Mijn schouders zakken wat naar voren en mijn kin zakt naar mijn borst. “Hij zei dat hij mij een boodschap komt brengen. Hij zei dat het ging over het werk dat hij doet of iets dergelijks.”
“En?”
Ze laat ook niet los!
Waarom worstel ik hiermee? Kendra is met mij door dik en dun gegaan. Zelfs door het allerergste. Zij kent mij beter dan wie ook – misschien zelfs beter dan ik mezelf ken – en nog houdt ze van me! Als dat geen wonder is, dan bestaan er geen wonderen.
Wat maakt het uit, ze is de FBI niet. Ik flap de rest eruit. “Hij zei dat ik hem heb gekend tijdens zijn leven, en eh, hij vertelde mij zijn naam,”
Ik vervolg zachtjes. “Het is een naam, een leven, dat voor de hele wereld een raadsel schijnt te zijn geweest.”
“Nou, als je mijn geduld wilt uittesten dan slaag je daar wel in!”
“Okay, okay! Hij zei dat ik hem kende als Jeshua.“
“Je bedoelt de-e-e-e Jeshua? Degene die we allemaal kennen als Jezus?”
“Ja, die Jeshua.”
*****
Nu raakt Kendra behoorlijk geanimeerd. “Nou, wat zei hij nog meer? Wat is zijn boodschap? Oh Marc, dit is veel mooier dan ik had kunnen bedenken. Wat gaat hij, wanneer gaat hij…?”
“Wacht even!” Ik steek mijn handen in de lucht, om stilte vragend.
“Wat is hier zo geweldig aan? Kendra, midden in een fijne, vredige meditatie kwam dit wezen tevoorschijn, verklaarde terloops dat zijn naam Jeshua is, dat hij werd, en wordt gekend als Jezus, dat hij me een of andere boodschap gaat geven en, om het af te maken, zei hij dat ik hem gekend heb!”
“En, wat is er zo bijzonder aan?”
“Wat is er zo bijzonder aan? God, denk jij dat ik wil dat dit gebeurt? Kijk, ik geef toe dat ik open sta om over dit soort dingen te lezen, maar, het is zo dat, nou…”
Ze legt haar hand op mijn arm. “Het is zo dat wat, Marc?”
“Het maakt me gewoon bang. Ik bedoel, het is allemaal goed en wel om metafysica en dergelijke te bestuderen vanuit een waarnemersstandpunt. Dat is wat het intellect ons biedt: ruimte tussen ons en de ervaring zelf! Dan hoeft er niets te veranderen, zie je? Ik kan boeken lezen, naar workshops gaan en lezingen, al dat soort dingen doen en een deel van mij is nog steeds veilig! En dan nog, wat als dit alles één grote egotrip is? Wat als ik dit allemaal verzin?”
Haar lach vervaagt wanneer ze beseft dat mijn angst echt is. Ze zit even stil en overweegt het, neemt een sigaret uit het pakje naast haar mok thee, pakt haar aansteker en leunt dan naar achter op de bank.
Haar ogen zijn nog steeds neergeslagen en ze vraagt: “Weet je nog wat ik met je gedeeld heb over mijn sessie met Jeremiah?”
Haar vraag lijkt de herinnering te prikkelen en het komt snel terug in mijn bewustzijn, alsof iemand langs de bewaker van mijn archief is geglipt, een map van een obscure plank uit een donker hoekje heeft gepakt, het stof eraf heeft geblazen en het etiket onthuld:
Jeremiah, niet fysieke entiteit gechanneld door Billie Ogden. Er wordt bizarre en oncontroleerbare informatie gegeven aan Kendra in maart 1987. Bewaren om later te raadplegen.
“Ja, dat herinner ik me, we ontmoetten elkaar voor de lunch in dat café in Ballard.”
“Weet je nog wat ik met je deelde?”
“Zo’n beetje.”
Ze weet dat ik de map hierover niet wil openen. Ze herkent mijn tegenzin, gaat wat meer rechtop zitten en spreekt op ferme toon. “Jeremiah, zoals je je zult herinneren, gaf me nogal verrassende informatie over jou, mij en over Jezus. Weet je niet meer hoe opgewonden ik hierover was?”
“Okay, okay. Ik weet het nog, maar ik heb het gemakshalve vergeten, tot nu.”
“Vind je het niet interessant dat een gechannelde entiteit die jou nooit gezien heeft vertelt dat wij elkaar kenden toen, en dat we aanwezig waren toen Jezus de Bergrede hield? En ik heb niet eens jouw naam genoemd!”
Ik huiver, nu is het mijn beurt om een sigaret te pakken. Ik draai hem om en om in mijn hand, en kijk naar de kleine plukjes tabak die eruit vallen. Ik rook niet eens.
Kendra gaat verder. “Ik vertelde het je toen en vertel het nu nog een keer. Toen Jeremiah dat zei, was het alsof iemand de luiken open deed. Marc, ik twijfel er niet aan, zelfs wanneer jij volhoudt dat het te vergezocht is. En nu word je in wezen iets dergelijks verteld. Waarom vind je dit zo moeilijk te geloven?”
Moe van het oppakken van plukjes tabak tussen mijn vingers, gooi ik de sigaret neer. ”Je zou altijd nog naar Jeremiah kunnen gaan en hem vragen wat er aan de hand is.”
Ik zucht, sta op van de bank, slenter naar de glazen deuren en open ze iets verder om de bries te voelen die aanwakkert. Het is waarschijnlijk een voorbode van de regengoden die altijd in het Noordwesten schuilhouden.
De gedachte opnieuw te moeten dealen met weer een van die onzichtbare zielen, of entiteiten, of niet geïncarneerde wezens, of wat ze dan ook zijn – trekt me niet erg aan.
Ik begin te spreken zonder haar aan te kijken. “Weet je, ongeveer drie jaar geleden reed ik achterin de auto van een vriend naar huis vanuit Seattle, waar we een zakelijk seminar hadden bijgewoond. Midden in ons gesprek opperde Lynda dat ik naar Jonah moest gaan, ze had opeens het gevoel dat het goed voor me zou zijn. Nou, ik dacht dat ze het over een band had of zoiets, maar na enige aarzeling legde ze me uit dat Jonah een gechannelde entiteit was.”
Ik draai me weer naar Kendra en ga verder: “God, de haren stonden recht overeind op mijn armen! Maar ik besefte dat het niet uit angst was, maar omdat haar suggestie, tsja, juist was. Ik had in de verste verte nooit zoiets overwogen; het leek op sprookjesachtig new age gedoe. Maar ik ging. En daarna was niets meer hetzelfde. Het was alsof Jonah wist dat ik zou komen, en hij liet er geen twijfel over bestaan dat hij mij door en door kende.”
Ik keer terug naar de bank en plof neer. Kendra heeft haar sigaret nog steeds niet aangestoken, wat ik prima vind.
“Hij zei iets waardoor sensaties als golven door mij heen gingen, sensaties die een soort van herkenning waren van de waarheid van wat hij met mij deelde. Sommige dingen die hij zei komen nog steeds van tijd tot tijd in mijn gedachten bovendrijven en ik herinner me dat ik op een of andere manier wist dat het uitermate belangrijk was, ook al had ik geen idee waarom het zo voelde. Hij zei:
Mijn vriend, jij bent vele keren geweest,
wat als filosoof wordt aangemerkt.
Is dit niet opnieuw het geval?
Inderdaad, je was – in dat wat je zou begrijpen
als een ‘eerdere incarnatie’ –
geassocieerd met die van een Grote Meester
Wees gerust, jij was niet die Grote Meester,
maar je werd met hem geassocieerd.”
Ik kijk naar Kendra en anticipeer snel haar vraag. “Nee, het is nooit bij me opgekomen te vragen wie die ‘Grote Meester’ was. Terwijl hij sprak liepen de rillingen over mijn rug. Ik kon niet denken, laat staan spreken. Feitelijk zei Jonah dat het goed was om te stoppen, omdat ik veel had om over na te denken.”
“Sindsdien heb ik een reeks van wat je zou kunnen omschrijven als ‘mystieke ervaringen’ gehad, om maar niet te spreken over vreemde toevalligheden, ingevingen en aangetrokken worden tot mensen en boeken – alsof een onzichtbare magneet me eerst de ene en dan weer de andere kant optrekt. En toen, op een onschuldige zaterdagmorgen, hoorde ik Jonah tegen mij spreken. Ik sprong uit bed en krabbelde de woorden op, compleet met voor hem kenmerkende zinnen zoals ‘for goodness sake’ en ‘ye’ in plaats van jou. Heb je enig idee hoe huiverig ik daarvoor was?”
“Natuurlijk weet ik dat! En vergeet niet die keer bij de lezing in Bellevue, toen hij tegen je zei dat hij rechtstreeks tegen jou zou spreken – uren voordat de avond werkelijk begon en hij opstond, recht op je toe liep en eigenlijk aan iedereen verkondigde dat hij met jou had gecommuniceerd.”
Het is geen herinnering die men makkelijk vergeet, maar zij weet dat.
“Ja! En ik was, en ben, nog steeds huiverig.”
Eindelijk steekt ze haar sigaret op en inhaleert lang en aandachtig. “Weet je, Marc, wanneer je Jeremiah niet vertrouwt, kun je altijd Jonah vragen.”
Ik hoef niet over mijn antwoord na te denken. “Kendra, ik wil gewoon niet meteen naar zo’n wezen toe rennen dat op een of andere manier soms een menselijk lichaam ’bewoont’ en hem vragen wat ik nu beleef. Maar ik laat mijn opties open, okay? Ik geef er de voorkeur aan om dit zelf op te lossen.”
Ze kijkt naar me, bestudeert me. Ik kan het voelen. Welke subtiele informatie pikt ze op?
“Al meer dan drie jaar heb je een diepe bewondering opgebouwd voor de liefde en
leiding die Jonah geeft en je weet ook uit ervaring dat zijn raad perfect is. Wat zou hij mogelijkerwijs kunnen zeggen waar je zo bang voor bent?”
Dat is het. Dat is wat ze oppikt. Angst.
Ik draai een beetje haar kant op, buig mijn been en plaats mijn voet onder de andere dij. Dat voelt niet goed, dus ik probeer de andere kant. Dat is ook niet goed. Uiteindelijk zet ik mijn voeten weer op de grond. “Kijk, het lijkt me dat er maar twee opties zijn. Jonah zou kunnen antwoorden dat het gebeurt, of hij kan antwoorden dat het niet gebeurt – dat het alleen mijn overweldigende fantasie is.
Kendra kijkt verbluft. “En wat is daar verkeerd aan?”
“Zie je niet, Kendra? Wanneer het gebeurt, dan zal ik er iets mee moeten doen! En wanneer ik het op een of andere manier verzin, dan heb ik echt een probleem, een dat meestal om een psychiater vraagt, die me waarschijnlijk moet opzoeken op zijn ronde in het Western State Ziekenhuis.”
“Ben je daar bang voor?”
”Ik denk dat ik bang ben voor beide uitkomsten. Op dit moment zou ik het hele gebeuren het liefst vermijden.”
“Kijk, ben jij niet degene die hier uiteindelijk zeggenschap over heeft? Waarom ga je er niet even in mee, en als het niet goed voelt kun je er altijd mee stoppen. Je hoeft het met niemand te delen als je dat niet wilt.”
Natuurlijk heeft ze gelijk. De voor de hand liggende waarheid lijkt me een beetje te kalmeren. Ik adem rustiger nu.
“Nou, Jeshua zei dat ik moet beginnen met alles opschrijven wat wordt gecommuniceerd. Dat, wanneer hij aanwezig is, en ik simpelweg mijn aandacht op hem focus wanneer ik mijn ogen open, ik in staat zal zijn de verbinding in stand te houden. Ik denk niet dat dat kwaad kan, nietwaar?”
Als ik mijn hoofd naar het raam draai, zie ik dat de warme zomerzon is verdwenen achter een kleine stapel diepblauwe wolken die boven de top van Vashon Island hangen. De regengoden hebben zichzelf kenbaar gemaakt.
Zonder terug te draaien praat ik door. “Er is nog iets anders. Ik realiseerde me vanochtend dat het niet de eerste keer is dat ik dit contact heb gehad.”
Kendra gaat snel rechtop zitten, haar hand op mijn arm. “Niet? Wanneer…?”
“Een paar weken geleden, toen we kampeerden bij het strand.”
*****
Het is vroeg in de ochtend, de zonsopgang begint de nacht weg te smelten. Ik loop langs een zandige oever aan de rand van het water. Ik kijk naar rechts, naar een wolkeloze horizon; dan recht vooruit naar verre steile rotsen, waar een nauwelijks waarneembare waterval stil naar beneden stroomt, daar de zee ontmoet en zich majestueus op gigantische rotsen aan de voet van de klif stort.
Een arend verlaat plotseling zijn rustplaats in de top van de torenhoge dennen die de glooiende heuvelruggen aan de linkerkant bedekken. Zijn gigantische vleugels bewegen krachtig door de lucht; priemende ogen verkennen alles dat eronder ligt. Je hoeft niet te vragen van wie dit land is.
Het is een gewoonte geworden. Sinds we deze geweldige plek voor het eerst ontdekten komen we hier minimaal eens per jaar. We bouwen kampeerplekken van het vele drijfhout, verkennen de ontelbare poelen, gevormd door het uitgaande tij. En we staan ademloos onder een baldakijn van sterren, die dichterbij de beschaafde wereld echt niet te zien is. Gelukkig is het niet zo’n strand dat makkelijk te vinden is, als je de weg niet weet.
Ik loop van ons kamp naar het meest noordelijke eind van het strand, mijn ogen dansen even mee met de arend die door een lege hemel zweeft. Ik kom bij mijn favoriete ‘alleen maar zitten’ rots, groot genoeg om me net boven de branding te houden. Ik kijk op mijn hurken hoe de branding tegen de rots beukt en ik begin een enorm gevoel van gratie en schoonheid te ervaren: de rots en de branding spelen samen. Terwijl ik naar dit schitterende samenspel beneden mij kijk, doordringt het ritme me, tot ik voel wat ik hoor.
Een vreemd gevoel begint in mij te groeien. Niet zozeer als een pijn, en zeker niet pijnlijk. Het is meer zoiets als een zachte hum, een vibratie. Ik voel het in het midden van mijn lichaam, bij mijn hart. Nu beweegt het, het breidt zich uit, rijst op en vult mijn hoofd. Het lijkt zo raar: ik voel dit vreemde kleine fenomeen en tegelijkertijd ben ik er de passieve getuige van.
Hallo Marc.
De woorden komen voort uit die vibratie, net zo duidelijk en helder alsof iemand in mijn oor spreekt. Daarmee lijkt de vibratie iets veranderd te zijn en begin ik een energie te voelen, een warmte die op geen enkele sensatie lijkt die ik ooit heb gevoeld. Het is subliem en vredig, niet te beschrijven.
De woorden verbluffen mij, want er is een onmiskenbaar gevoel van vertrouwdheid. Alsof de persoon waarvan je het meest houdt in de wereld belt, en wanneer je de telefoon opneemt zegt hij simpelweg “hallo”, en je weet wie het is.
Ik ben blij dat je op dit punt gekomen bent
en bereid bent deze communicatie
te laten plaatsvinden.
Wees er zeker van dat ik vaker
met je zal spreken in de toekomst.
Ik kan de verbinding niet vasthouden. De energie vervaagt en ik hoor opnieuw de branding vlak onder mij tegen de rots slaan. Ik zie het zonlicht flikkeren over de oceaan en ik voel de bries – nu krachtiger – tegen mijn huid. Ik besef dat ik me van geen van deze dingen bewust was: niet van de branding, noch van de bries, noch van het zonlicht.
Hoofdschuddend kom ik overeind, het is pijnlijk. Mijn benen zijn stijf. Hoe lang heb ik zo gezeten? “Wat was dat?” mompel ik in mezelf wanneer ik eindelijk mijn benen weer kan bewegen. Voorzichtig van de rots af klauterend spring ik het laatste stukje naar beneden in het zand, opgewarmd door de zon, die nu vrij hoog is opgeklommen in de ochtendhemel.
Ik loop naar het kamp terug wanneer er plotseling angst opkomt. Ik verzet me. “Nee, dit kan niet”. Ik ken dit wezen ergens in mezelf, toch weet ik niet hoe hij heet. Of misschien wil ik dat niet weten.
Terug in het kamp zijn de vrienden in beweging en is het ontbijt begonnen. Ik zit rustig te kijken hoe de lieflijke golven naar de kust rollen en zich weer terugtrekken in de zee, gekalmeerd door dat tijdloze, ritmische geluid terwijl emoties zich roeren ergens diep in mij, alsof vanuit een onbekende plek. Of is het een plek die enkel vergeten is?
“Wil je nog wat thee?” vraag ik, nadat ik mijn ervaring op het strand heb verteld.
*****
Kendra antwoordt niet. Ze zit bewegingloos, niet zozeer naar, als door me heen te kijken. Ik loop de keuken in en zet de ketel op. “Weer pepermunt?”
Ze staat op van de sofa, loopt naar de keukeningang en leunt tegen de muur. Ik denk niet dat ze gehoord heeft dat ik vroeg welke thee ze wilde, dus pepermunt zal het zijn.
“Ik herinner het me nu.” Haar stem is zacht, ogen weg starend in herinneringen. “Ik herinner me dat ik keek en je heb zien zitten, doelloos met je voeten door het zand schoppend, starend naar de oceaan. Ik kreeg de indruk dat er iets met je aan de hand was, maar het voelde niet goed om je te storen dus ik ging door met helpen met het ontbijt.”
Ik doe het theezakje in de keramische pot en schenk er kokend water op. Terwijl ik het deksel er op doe keer ik me om naar de kookplaat, deze keer denk ik eraan de hittebron uit te schakelen.
“Marc, ik denk dat je moet accepteren dat hier iets gaande is, vind je niet?”
Ik haal het deksel van de theepot, buig me eroverheen en kijk in het nu licht gekleurde water, stoom stijgt op en verwarmt mijn wangen. Ja, het begint naar pepermunt te ruiken.
Ik draai me om en kijk haar aan terwijl ik het deksel terug plaats. “Ja, er gebeurt hier iets. Maar het verwart mij, op zijn zachtst gezegd. Ik heb hier niet om gevraagd en ik weet niet wat ik ermee moet, of waarom het gebeurt. Voor mij is het allemaal een beetje desoriënterend.”
“Dat is een briljante constatering!”
De twinkeling in haar ogen, samen met een liefdevolle por in mijn ribben helpt me een groeiende spanning in mezelf los te laten.
“Weet je, Kendra, mijn eigen spirituele pas was geheel op het Oosten gericht.”
Mijn uitspraak brengt een stroom van herinneringen naar boven, beelden flitsen voorbij, de film van mijn spirituele en filosofische zoektocht: initiatie in de kunst van meditatie bijna twintig jaar geleden, dagen in college waarop ik de sublieme schoonheid van de Tao Te Ching in me opnam, de bondigheid van het Zen Boeddhisme, de rijke en tijdloze mystieke poëzie van de Upanishads, het fascinerende verhaal van de krijger Arjuna in de Bhagavad Gita. Later, de transformatieve maar sublieme beoefening van yoga. Uren, weken, maanden, jaren van asanas; ademen, het verdiepen van het gewaarzijn; het loslaten in lichaam, denkgeest en geest; eindeloze mantra’s die oplossen in de heldere, lege ruimte van Samadhi. Er waren ervaringen van de ‘Siddhis’, of ‘krachten’; telepathie, astrale reizen, uittredingen, herkenningen uit vorige levens. Gewaarschuwd dat deze dingen alleen maar voorbijgaande fenomenen zijn, moest ik ze laten gaan. Al deze beelden en meer, werden snel, in een ogenblik gezien.
Onze ogen ontmoeten elkaar, twee vrienden elkaar zo nabij dat we niet zozeer ons leven delen, alswel in elkaar opgaan. De grenzen van onze afzonderlijke levens zijn vaag, overlappend, in en uit elkaar vloeiend. Zij weet al deze dingen al.
“Weet je, wanneer er een god van het Hindoe godendom zou zijn verschenen zoals Krishna, of misschien Rama, of misschien een goede oude Zen patriarch als Boedha zelf! Daar zou ik, denk ik, geen enkele moeite mee hebben. Het zou passen, nietwaar? Maar Jezus? Jeeeeezzus, Kendra!”
We staan stil en blijven diep in elkaars ogen kijken, de onbedoelde woordspeling herkennend.
Eindelijk verbreek ik de stilte. “Wil je die thee nu?”
Kendra neemt de kop, wiegt het in beide handen, genietend van de warmte die het geeft. Zonder op te kijken vraagt ze zachtjes: “Maar wat is een filosoof, eigenlijk?”
“Het komt vanuit het Grieks, twee woorden eigenlijk: ‘filo’, wat in feite liefde betekent en ‘sofia’ betekent wijsheid. Filo – sofia: de liefde voor wijsheid. Een filosoof is een liefhebber van wijsheid.
*****
Het is nu later op de dag en ik ben alleen. Zittend op de bank kruis ik mijn benen. Ik ontspan, starend naar de laatste stralen van een zachte, voedende zonsondergang.
Mijn blik raakt steeds minder gefocust, mijn ademhaling kalmer en meer ritmisch. Het voelt alsof mijn ogen zich terugtrekken in mijn hoofd en, net zoals eerder gebeurde, draaien ze vanzelf omhoog. Er is een sensatie alsof mijn bewustzijn zich focust aan de voorkant van mijn brein, net achter mijn voorhoofd. Mijn omgeving begint zich terug te trekken uit mijn gewaarzijn, waardoor de herkenning van een innerlijke omgeving tevoorschijn kan komen.
Nu is er een gevoel van beweging en ik word door iemand naar iets geleid wat op een deur lijkt. Hij gaat open en ik glijd naar voren door een tunnel van schitterende, pulserende lichten. Als ik het einde nader is er een fel licht, wat de vorm van een man in een stralend gewaad aanneemt. Het gezicht is nu vertrouwd.
Nu, beginnen we.
Open langzaam je ogen, Marc.
Maar laat je bewustzijn op Mij rusten.
De woorden worden zowel gehoord als gezien, ze verschijnen tegen een lege achtergrond. Maar meer dan dit, kan ik ze voelen.
Ik ben degene
die de wereld kent
als Jezus,
En nu ben je gekomen
naar waar IK BEN.
Onze eerste ontmoetingen
zullen kort zijn.
Het moet gezien worden
als een oefening voor jou
om te leren acclimatiseren
in wat je Mijn frequentie kunt noemen.
In waarheid is
waar IK BEN nooit
ontoegankelijk voor jou,
noch voor een van de Vaders zonen,
want dat is
natuurlijk
wie je bent;
elk en iedereen van jullie.
En de tijd van herinnering
is aangebroken voor jullie.
Wie onder jullie zal ervoor kiezen te ontwaken
uit de droom die je verkoos te dromen
zo heel lang geleden?
Wat ik met jou zal delen
tijdens deze eerste communicaties
is niet wat je ‘diepgaande wijsheid’
zou noemen.
Echter,
Als je stilstaat bij wat ik met je zal delen,
Kan het inderdaad
je eigen reis naar huis versnellen.
Ik ben altijd bij je geweest.
Altijd.
Jij hebt Mij gekend.
Jij bent een dienaar van het Licht
dat velen God noemen.
Het is alles wat je ooit bent geweest,
zelfs door de vele ervaringen heen –
die jullie‘ incarnaties’ noemen –
die je gecreëerd hebt om je te verbergen
voor de waarheid die je altijd bent geweest.
Het is toegestaan,
om je droom los te laten.
Het kan je niet langer dienen.
Het heeft je tot de herkenning gebracht –
door je ervaring –
van alle vormen van ontkenning
die de menselijke ziel ooit heeft bedacht,
dat alles omdat het zich
zijn erfgoed onwaardig acht!
Ik zal met jou
Mijn definitieve boodschap delen
voor de zonen van de Levende God.
Wanneer deze taak gereed is
zal ik terugkeren naar waar IK BEN, en wachten op de aankondiging
van het Nieuwe Tijdperk van Licht
op dit fysieke vlak.
Het zal zich spoedig manifesteren.
Nu
zal Ik je verlaten.
Ik wil trachten je te doordringen van
de overtuiging van de Waarheid die je kent.
Vertrouw je innerlijke stem.
Die faalt nooit
noch misleidt je.
Het is in stille nederigheid
dat de stem van de Vader spreekt.
Weet dat Ik,
degene die je kent als Jeshua,
inderdaad altijd bij jou is,
door de eeuwigheid heen.
Rust in vrede.
Amen.
Wanneer zijn energie vervaagt komt ik geleidelijk terug in mijn dagelijkse werkelijkheid. Kom terug? Waar ben ik heen geweest? Wat is waarheen geweest? Wat betekent het om te “komen bij waar IK BEN”? Waar is dat? Wat heb ik verlaten zonder een spier te verroeren? Mijn ‘droom’? Plotseling kijk ik om me heen; stereo, open haard, planten op het balkon die bewegen in de wind.
Ik herinner me dat Bisschop Berkeley, een 18de-eeuwse filosoof, eens betoogd had dat onze ervaring net als een droom is. Toen een student er genoeg van had, liep hij naar buiten en schreeuwde dat hij de bizarre filosofie van de goede Bisschop wel eens zou weerleggen, schopte met alle macht tegen een steen, en brak zijn teen! Natuurlijk had hij niet begrepen waar het om ging, maar een deel van mij wil ook erg graag tegen een steen schoppen.
Ik krijg een vaag vermoeden dat ik dat ik deze ervaring niet zal gaan berijpen door om me heen te kijken. En dat is verontrustend.
*****
15 augustus 1987
Nu, beginnen we.
Zoveel liefde heb ik
voor de zonen van God,
korte tijd geïdentificeerd
als man of vrouw,
maar – in Waarheid –
is de Zoon Eén.
De Zoon is dat
wat eeuwig ontspringt
aan de Heilige Vader
wat onuitsprekelijk is,
en toch altijd aanwezige volheid.
Daarom
is de Liefde die ik voel
de Liefde die IK BEN.
Deze term betekent
niet enkel ik als ‘Jeshua’,
maar de Waarheid en Werkelijkheid
van wat we allen zijn.
Sta jezelf toe
de waarheid hiervan te voelen,
dat ieder van jullie
hier is om maar één reden:
de Waarheid te realiseren
en weer Thuis te komen.
Nooit was op aarde
de kans om dit te doen
zo groot als nu.
Maar zelfs wanneer de zoon
voor de deur staat en klopt,
en de Vader de deur geopend heeft,
dan blijft er een keuze.
Wat zal jouw keuze zijn?
Amen.
Kendra legt het verslag op tafel, maar haar ogen laten het niet los. “Sorry dat ik er zo lang over deed om het te lezen. Jouw hanenpoten zijn vreselijk!”
“Het lijkt zo snel door te komen dat ik het nauwelijks bij kan houden. Zelfs ik heb moeite om mijn eigen handschrift te lezen. Misschien moet ik steno leren!”
Nu glimlacht ze, en slaat haar ogen op van het papier dat tussen ons in ligt, “Ik wil dat je weet dat het voor mij goed voelt Marc. Ik zou hiermee doorgaan, wat er ook van komt.”
Ik draai een beetje ongemakkelijk. God, het zou fijn zijn als ze zou zeggen dat het allemaal onbetekenend en waardeloos klonk.
“De Zoon is Eén.” Toen hij dat zei, raakte het me behoorlijk diep, maar, echt, ik weet het niet.” Ik sta op en loop naar mijn Ming boom om hem te bekijken. Ik kijk nooit naar de planten. Ook al beweer ik dat ik van kamerplanten houd, ze kunnen maanden dood zijn voordat ik dat opmerk.
“Marc, mag ik iets voorstellen?”
”Natuurlijk, ga je gang!”
“Wanneer je over een paar weken op vakantie gaat naar Molokai, waarom besteed je daar dan niet wat tijd om dit te overdenken? Misschien krijg je antwoord op de vraag waarom dit gebeurt en wat er gebeurt. Op een of andere manier lijkt het me belangrijk. Wat denk jij?”
Ik hoef niet over haar voorstel na te denken. “Echt niet! Het laatste wat ik wil is proberen erachter te komen wat dit betekent. Ik ga chillen, me ontspannen en ik zal gewoon een normale toerist zijn. Mijn belangrijkste taak is om zoveel mogelijk van die heerlijke Hawaiiaanse zon op te nemen, en daar ga ik al mijn energie aan geven!”
Ik denk dat de plant het overleeft, ondanks mijn verwaarlozing. Terug bij de tafel laat ik me in een stoel vallen en pak het verslag op.
“Kijk, ik voel dat ik mee moet gaan met deze ervaring. Alleen is er iets in mij wat dat echt niet wil. Maar ik weet dat ik het spul altijd nog kan verbranden, of tenminste in een doos kan stoppen en het ergens begraven.”
“Dus, wat ga je doen?”
“Op dit moment, niet veel. Of en wanneer het gebeurt, gebeurt het. Wat ik zal doen is zorgen dat ik nooit te ver weg ben van een schrijfblok, en ach, wanneer er meer communicatie doorkomt, dan zal ik misschien een paar notities neerkrabbelen. Je weet wel: waar ik ben, wat er gebeurt en dergelijke.”
Er breekt een glimlach door op mijn gezicht, en ik kijk Kendra aan.
Ze glimlacht terug met een vraag. “Wat denk je nu?”
“Oh, ik kreeg ineens een beeld van mijn kleinkinderen die een oude kist openmaken, vol met spullen van opa, inclusief deze oude vergeelde pagina’s met rare notities en gesprekken met een onzichtbare vriend. Wanneer ze hun moeder ernaar vragen zal ze antwoorden: ‘Nou, daarom hebben ze je opa moeten opsluiten lieverd! Stop dat maar weer gauw terug en ga in de tuin spelen.’”
Nu lacht Kendra hoofdschuddend. “Je hebt zo’n gek gevoel voor humor!”
Er gaan een aantal ogenblikken voorbij en ze kijkt me wat bedachtzamer aan. “Marc, hoe voelde je je over Jezus toen je opgroeide?”
De plotselinge verandering in ons gesprek overvalt me en lijkt een kist vol herinneringen te ontsluiten. Ik zie mezelf op zondag naar de kerk gaan met mijn ouders. Eindeloze preken en zondagsschool lessen. Dat deel vond ik niet erg leuk.
“Mijn vader zette me af voor zondagsschool aan de voorkant van de kerk en ik deed alsof ik naar binnen ging. Maar zodra hij de hoek om was, was ik weg! Dan ging ik de stad in en spendeerde mijn geld voor het offerzakje aan een chocolade milkshake.”
Kendra’s ogen zijn groot van verbazing, maar lachen wel. “Jij! Dat is, dat is bijna heiligschennis!”
Ik lach om de herinnering. ”Nou, dan moet je me bij zonsopgang maar ophangen. Maar ik herinner me dat ik een heel goed gevoel had over Jezus, wanneer ik hem kon losmaken van alle dogma. Het voelde alsof hier een wezen was dat iets wist. Ik bedoel, werkelijk iets wist. Ik voelde dat hij iemand was die ik echt kon vertrouwen.”
Haar stem wordt nu iets zachter. “Waarom kun je hem nu niet vertrouwen?”
“Kendra! Die Jezus kwam tot mij door het filter van iemand anders! Hij leefde in verhalen, vertelde parabels die als Rorschachs inktvlekken waren. En hij leefde veilig in de geschiedenis! Die Jezus is makkelijk te vertrouwen! Je kunt over hem geloven wat je wilt, en hoe gaat hij zich verdedigen?”
Zonder haar hoofd te bewegen, slaat ze haar ogen op en kijkt me recht aan. “Misschien door op huisbezoek te gaan?”
Ze heeft mijn gedachtegang ruw onderbroken.
“Bedoel je dat jij gelooft dat deze Jeshua die Jezus is?”
“Is dat niet wat hij zei?”
“Ja, maar…”
“Hoe voelde het toen hij dat zei?”
Ze laat nu haar kin in haar hand rusten, en kijkt me recht aan.
Ik draai mijn hoofd zodat ik uit het raam kan kijken en antwoord haar zachtjes. “Net zo goed en echt als die chocolade milkshakes vroeger smaakten.”
Maar ik kan het niet daarbij laten. Emoties beginnen zich in mij op te bouwen; een strijd om mezelf te blijven overtuigen dat Jeshua niet Jezus is. Het maakt niet uit hoe het voor me voelt, deze ervaring kan gewoon niet echt zijn. In ieder geval, niet zo echt.
“Kijk, Jezus leeft in de pagina’s van de Bijbel, en in obscure, esoterische teksten, en in de hoop in de harten van sommige mensen, maar ik kan niet geloven dat hij verschijnt vanuit een zee van licht tijdens een meditatie in het Amerika van de twintigste eeuw!”
Ik laat mijn hoofd iets zakken. “Daarnaast, zelfs als hij dat doet, dan is dit niet de boodschap waarop keizerrijken zijn gebouwd, waarop miljoenen mensen de hoop van hun ziel hebben gevestigd. God, Kendra, ik kan zo’n boodschap niet delen, van een bron zoals hij! Ik zou, ze zouden..”
“Je kruisigen?” vult ze mijn gedachten aan, met meer dan een lichtelijk verbaasde blik.
“Ja!” Ik flap mijn antwoord eruit en dan rustiger: “Nou, waarschijnlijk niet letterlijk, maar ik wil het hele gedoe gewoon niet.”
We worden allebei stil. “Marc.”
“Ja?”
“Wat als ze het bij het verkeerde eind hebben?”
*****
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!